Veel dieren staan op het punt de winterslaap in te gaan. Vele soorten hebben
ingenieuze manieren om tijdens de lange winter goed te kunnen overleven. Een
paar voorbeelden. Sommige vlinders zitten helemaal verstijfd op een stil beschut
plekje. Ze hebben zich in het najaar volgezogen met fruitsap en daar een soort
alcohol van gemaakt dat ze in hun aderen hebben gepompt als antivries. De
meeste andere vlindersoorten komen de winter door als ei of als verpopte rups.
De egel heeft zich in de nazomer en herfst flink rond gegeten en buikvet
opgespaard. Dat is één grote calorieënbom, waar hij maandenlang op kan teren,
mits hij zich rustig houdt. Daarom kruipt hij weg, rolt zich op en gaat slapen.
Hartslag, lichaamstemperatuur en longfunctie gaan op een laag pitje. De
hazelmuis doet hetzelfde. Hij maakt een nest, rolt zijn wollige staart om zich
heen en slaapt met een dikke, vette buik de winter door.
De allerslimste vogels leggen voedselvoorraden aan. Boomklevers stoppen een
boomholte vol met beukennoten, hazelnoten en bessen. Gaaien beginnen in
oktober eikels te verzamelen. Ze proppen hun krop vol met wel vijf eikels en
nemen de grootste als zesde in hun bek mee. Daarmee hameren ze de andere
stuk voor stuk mee in de grond. Ze verstoppen wel vijfduizend eikels in een
maand tijd. Die kunnen ze allemaal terugvinden via slimme geheugensteuntjes.
In het voorjaar kunnen ze hun eikelvoorraad makkelijk vinden. De eikels
ontkiemen dan. De gaai hoeft alleen maar het kiemplantje los te tillen van de
eikelhelften. Die eet hij op, het boompje laat hij staan. Zo zorgt hij voor
eikenbossen voor komende generaties gaaien.
Koos van Zomeren zou schrijven: ‘Daar heeft iemand ontzettend zijn best op
gedaan.’ (Ontleend aan ‘Natuurbehoud’, tijdschrift van Natuurmonumenten).