Wat bijna niet opvalt is dat alle bomen en struiken in de winter al vele knoppen dragen. De jonge bladeren brengen in de knoppen veilig en beschut de winter door. De vruchtbare humuslaag die is ontstaan uit het herfstafval wordt in de winter langzaam opgenomen.
Begin april is het alsof de natuur even diep ademhaalt. Dan, op het juiste moment, als de temperatuur het toelaat, spatten de ontkiemde zaden, de ontluikende wortelstokken en de bladknoppen van de bomen uiteen tot één lichtgroene deken.
De zomer staat grotendeels in het teken van stilstand. De groei is uit de natuur. Sommige flora kunnen het zelfs moeilijk krijgen. Het regent minder vaak en als het regent, regent het flink. Gewassen drogen uit tijdens een droogteperiode. Bomen en heesters dragen vruchten, die een bron van voedsel vormen voor vogels. De zaden worden overal door de vogels verspreid. Bomen moeten oppassen voor bliksem.
In de herfst verschieten de bladeren aan de bomen van groen naar de mooiste kleuren bruin, geel, oranje en rood. Behalve hun blad laten bomen en struiken ook rijpe vruchten vallen. Ze sparen hun krachten en zorgen op die manier voor nieuwe aanwas. Op de grond wemelt het van eikels, kastanjes, beukennootjes en dennenappels.